Bij kritische prestatie indicatoren is het gebruik van statussen verplicht. De status toont of een KPI gebruikt kan worden. U kunt de statussen zelf definiëren en u kunt daarbij kiezen uit verschillende statustypes.
Statustype Voorlopig
Een status met statustype 'Voorlopig' gebruikt u voor een KPI die zijn definitieve vorm nog moet krijgen. Het vaststellen van de normwaarden die als ijkpunt dienen voor de gerealiseerde waarden moet bijvoorbeeld nog gebeuren. Een KPI met zo'n status mag u nog wijzigen: u kunt de aantallen en bedragen veranderen en er KPI-regels aan toevoegen.
Statustype Definitief
Een status met statustype 'Definitief' is bedoeld voor een KPI die gebruikt mag worden. Het is mogelijk om aantallen en bedragen van de KPI te wijzigen. Die wijzigingen worden bijgehouden in het logbestand Indicatorenlog zodat u kunt bijhouden wat er gewijzigd is. Als een KPI een status van het type 'Definitief' krijgt, is het niet mogelijk om regels te verwijderen.
Voor alle KPI's met een status van het type 'Definitief' kunt u in één keer de gerealiseerde waarden ophalen met de verwerking Doorrekenen indicatorcodes.
De datum waarop een KPI een status van het type 'Definitief' gekregen heeft, wordt ingevuld in het veld Datum definitief in het scherm Kritische prestatie indicatoren.
Statustype Historie
Een status met statustype 'Historie' is bedoeld voor een KPI die niet meer gebruikt wordt. Het is mogelijk om aantallen en bedragen of regels van de KPI te wijzigen. Voor KPI's met een status van het type 'Historie' kunt u geen gerealiseerde waarden ophalen met de verwerking Doorrekenen indicatorcodes.
De datum waarop een KPI een status van het type 'Historie' gekregen heeft, wordt ingevuld in het veld Datum gesloten in het scherm Kritische prestatie indicatoren.
Voorbeeld